Het was een grijze dag, maar in de abdij gonsde het van de opwinding. Broeder Mathias was al de hele dag aan het stofzuigen en in de tuinen waren andere broeders druk bezig het laatste onkruid te wieden. Ze zaten hier al weken op te wachten en als het even kon hadden ze de kasseien op de binnenplaats nog opgeblonken ook. Een nieuwe novice diende zich niet elke dag aan en maar al te vaak vertrokken ze weer omdat het kloosterleven toch niets voor hen was. Deze wilden ze niet laten schieten.
Een grijze Prius draaide de oprijlaan op. Zou het? Broeder Mathias gooide snel de stofzuiger in de bezemkast en repte zich naar buiten. Niet ver achter hem volgde broeder Lucas. Met een beetje geluk zou hij vanaf vandaag niet meer de jongste in het klooster zijn. Eindelijk gedaan met altijd te moeten afdrogen na het avondmaal. En misschien ook eindelijk een collega die niet over reumatiek zou willen praten.
De deur van de Prius stond open en een ietwat muizige jongen stak nog even zijn hoofd weer binnen om afscheid te nemen van de chauffeur. Lucas zag meteen dat de nieuwe jonger was dan hij en beeldde zich de rituele overhandiging van de vaatdoek al in. Zijn gezicht lichtte op met een brede grijns.
Het duurde niet lang voor de nieuwe – Aron, volgens de abt – op het binnenplein stond. De paters verdrongen zich om kennis te maken met hun nieuwste inwoner. De een al iets terughoudender dan de ander. Ze wilden hem tenslotte niet afschrikken, en net als bij een eerste date wilden ze nu ook weer niet te wanhopig overkomen.
Als de kersvers op één na jongste had broeder Lucas de taak gekregen om Aron zijn cel te wijzen en daarna rond te leiden op het domein. “Dus …, hoe lang weet je al dat je het klooster in wilde?” Vanbinnen vervloekte Lucas zichzelf. Had hij nu echt geen betere binnenkomer kunnen bedenken? “Goh, nog niet zo lang eigenlijk. Maar het was ook niet echt een keuze. Ik, … Zijn de andere broeders altijd zo enthousiast?” Hij vroeg het niet zozeer uit interesse, dan wel uit de noodzaak aan een afleiding van wat hij bijna had verklapt. Wat de komende weken ook mochten brengen, hij plande hier niet zijn hele leven uit de doeken te doen. En nog minder om hier vrienden te maken.
Lucas fronste even om de plotse tegenvraag, maar besloot maar niet te door te gaan op Arons vreemde antwoord. Ze zouden nog tijd genoeg samen doorbrengen. Niet iedereen legt meteen zijn ziel op tafel. “Nee hoor, dit is echt helemaal speciaal voor jou. Zo vaak krijgen we hier geen nieuwelingen over de vloer. Ik was de laatste en dat is al drie jaar geleden. Hier is je cel.” Hij ging Aron voor en toonde met een armbeweging de kamer. Meer dan dat was ook niet mogelijk, want zelfs met twee jongens en de schaarse meubels in de kamer, stond die aardig vol. “Bed, tafel, Bijbel, kleerkast, alles wat je nodig hebt voor een lang en gelukkig leven”, schertste Lucas. Aron reageerde niet op zijn vrolijkheid en ze merkten allebei snel het nijpende gebrek aan persoonlijke ruimte op. “Op het bed ligt een pij klaar. Wil je je al omkleden of wacht je liever tot na de rondleiding?”
“Ik denk dat ik maar meteen voor de korte pijn ga.” Weer een antwoord dat Lucas deed fronsen, maar zo’n pij is nu ook niet meteen de meest aantrekkelijke kledij en hij had zich er zelf in het begin ook danig ongemakkelijk in gevoeld. Hij haalde zijn schouders op en wurmde zich langs Aron naar buiten. Bij dat manoeuvre streek Lucas toevallig met zijn hand langs die van Aron. Die trok de zijne terug alsof hij zich eraan verbrandde. Lucas trok de deur snel achter zich dicht.
Dit ging helemaal niet zoals Lucas gehoopt had. Eindelijk iemand van zijn leeftijd in de abdij en hij zag geen enkel teken dat die uitkeek naar zijn verblijf. Hij kon zich de verslagenheid bij de andere broeders al voorstellen wanneer ze het bed van Aron op een dag onbeslapen zouden aantreffen en het enige bewijs van zijn verblijf de voetstappen waren die wegleidden van de abdij. Het had meer dan een jaar geduurd voor ze Lucas hadden ingelicht over hun falen om de novice voor hem in de abdij te houden. Hij was vertrokken zonder een woord van afscheid, en dat was een hele klap geweest. Dat ze zo lang gewacht hadden om het er met Lucas over te hebben, verbaasde hem niet. Ze waren bang dat hij het voorbeeld van zijn voorganger zou volgen.
Terwijl Lucas zijn sombere voorspelling van zich af probeerde te zetten, kwam Aron zijn kamer uit. De bruine pij hing hem losjes over de schouders en het koord rond zijn middel mocht volgens de andere broeders vast wat minder strak, maar hij droeg hem met iets wat Lucas alleen als vastberadenheid kon bestempelen.
“Ik heet Aron trouwens”, en hij stak zijn hand uit. Hij wilde dan wel geen vrienden maken, maar het kon geen kwaad op z’n minst beleefd te zijn. “Weet ik, dacht je nu echt dat een novice hier niet al weken vooraf aangekondigd wordt?” Arons gezicht betrok even, in een flits, maar hij maskeerde het snel met een lachje dat enkel voor wie hem echt kende vals zou klinken.